Het verhaal van enkel, dubbel, tripel en quadrupel
Het is allemaal de schuld van de trappisten. Eerst die van Westmalle: als zij niet, in 1936, een ‘gouden tripel’ hadden gebrouwen, dan waren we nu niet aan het steggelen over het verschil tussen gerstewijn en barley wine. Vervolgens deden de trappisten van La Trappe er nog een schepje bovenop: met de creatie van quadrupel in 1991 maakten zij het troebele water nog ondoorzichtiger. Hoe zit dat nu precies?
Stevige en lichte bieren
Zware bieren zijn van alle tijden – zelfs in de middeleeuwen wist men al bier te brouwen met meer dan acht procent alcohol. De kunst werd geperfectioneerd in kloosters en abdijen: hoe zwaarder het bier, hoe meer suiker achterbleef en hoe voedzamer het bier was. Zeker voor de vastenperiode, waarin monniken niet mochten eten, was dit vloeibare voedsel een uitkomst. Het was bovendien smakelijk en prettig. Laten we zeggen dat deze drank zich liet drinken als ware het een wijn – maar dan gemaakt van gerst. De term ‘gerstewijn’ werd echter nog niet gebruikt. Die kwam pas later in zwang, en toen Brouwerij De Koningshoeven een dergelijk bier introduceerde kozen ook zij niet voor deze naamgeving. Met de introductie van de term ‘quadrupel’ speelden ze mooi in op het rijtje ‘enkel, dubbel, tripel’ – maar ze bedoelden er eigenlijk hetzelfde mee te zeggen als de term ‘gerstewijn’ doet.
Nu was het niet alleen zwaar bier dat de klok sloeg. Voor dagelijks gebruik hadden de monniken een ‘tafelbier’ waarvan zij, afhankelijk van het klooster, een glas per dag of per week mochten drinken. Dit bier bevatte tussen de 2 en 4% alcohol. Wij kennen dat type bier, door monniken zelf vaak aangeduid als ‘refterbier’, nu nog als ‘enkel’. En daarmee raken we aan een belangrijke vraag: wat is het verschil tussen de bierstijlen enkel, dubbel, tripel en quadrupel? En wat is blond dan?
Bierstijlen
Het systematisch indelen van bieren in stijlgroepen is helemaal nog niet zo oud: het was de Engelse bierjournalist Michael Jackson die daar voor het eerst mee begon, zo’n vijftig jaar geleden. Hij groepeerde bieren op basis van overeenkomsten in smaak, type vergisting en ingrediënten. Hiermee bracht hij voor het eerst in kaart hoe divers het smaaklandschap was, en hij bracht ordening aan.
Lang deelden we bier eigenlijk vooral in op basis van herkomst: Münchener lager, Hamburger bier, Weens lager, Nijmeegse Mol. Stiekem zeiden deze namen tegelijk iets over de smaakverwachting: het gaf aan dat bepaalde technieken of ingrediënten waren gebruikt, en dat resulteerde in smaakovereenkomst.
De bieren die monniken in kloosters brouwden kende men in oplopende sterkte. Het lichtste bier was bedoeld als tafelbier en bestemd voor dagelijks gebruik. Vaak had men nog een gemiddeld en een zwaar bier in het gamma. Het moutbeslag werd namelijk tot wel driemaal gespoeld, waarbij er steeds minder suiker vrijkwam. Niet-monastieke brouwerijen boden dat bier van de laatste spoeling aan als ‘scharrebier’: het bevatte amper alcohol maar was prima drinkbaar. Bovendien was het nog steeds voedzaam. De monniken duidden de verschillende sterktes van de bieren aan door op de vaten een, twee of drie kruizen te zetten: zo konden zelfs ongeletterde leken zien welk vat welk bier bevatte. Dit gebruik is de basis voor de terminologie ‘enkel, dubbel, tripel’: meer kruizen geeft sterker bier aan. En tot 1936 waren al deze bieren donker van kleur.
In dat jaar, en ter gelegenheid van de opening van hun nieuwe brouwzaal, brengt de abdij van Westmalle een ‘superbier’ op de markt, waarbij zij voor het eerst gebruik maken van blonde mout. Dit bier bestaat nog steeds als Westmalle tripel: voor het eerst wordt deze term voor een bier gebruikt, in 1936. Vergelijkbare bieren die al superzwaar zijn (Rochefort 10, Westvleteren 12, Chimay Blauw) zijn feitelijk van hetzelfde type – maar door andere mout, en later andere gist en andere kruidentoevoeging, drijven de bieren op smaakgebied uiteen. In de grond van de zaak zijn al deze bieren, en hun hedendaagse evenknieën zoals St. Bernardus Abt en La Trappe Quadrupel, dus eigenlijk ‘oorspronkelijk’ donkere tripels. We noemen ze echter gerstewijn, omdat het bier zich laat drinken als een wijn. Maar aangezien er geen druif aan te pas komt, maar wel gerst, ligt de naam voor de hand.
Abdijbier blond
Blonde bieren, of ze nu van het predikaat ‘abdijbier’ zijn voorzien of niet, zien eruit als een pilsener maar smaken nadrukkelijk anders. Dit is het directe gevolg van de gistingsmethode: pils is van ondergisting en dat zorgt voor weinig bijsmaak; blonde bieren worden bovengistend gebrouwen en daardoor worden er allerhande fruitige verbindingen gecreëerd. Er kunnen kruiden of andere smaakmakers worden toegevoegd maar reken niet op een nadrukkelijke hopsmaak: bitter is vaak de grote afwezige. Dit maakt blond bier tot een prima instapmodel voor die consument die van zin is eens van het gebaande pilspad af te wijken en op zoek te gaan naar meer uitdagende smaakprofielen.
De oorsprong van ‘blond’ bier is er een van wonderlijke toevalligheden: enerzijds is het losjes gebaseerd op het zogenaamde ‘refterbier’, het bier voor dagelijks gebruik aan tafel in het klooster, dat natuurlijk niet teveel alcohol mocht bevatten. Anderzijds is het pas ‘uitgevonden’ in de tweede helft van de twintigste eeuw, als een variëteit op het donkere ‘dubbel’, en zeer waarschijnlijk eerder een vondst van een marketeer dan van een brouwer.
Het bier van Leffe werd naar Frankrijk geëxporteerd, maar de Fransen wilden niet aan het donkere ‘dubbel’ bier. De blondgekleurde tripel liep echter prima: zo kwam iemand op het idee om de dubbel te brouwen met lichtgekleurde mout, wat in 1976 op de markt komt. De rest is geschiedenis: het smaakprofiel is zeer toegankelijk maar afwijkend genoeg om pilsdrinkers te verlokken.
Vandaar dat je in de opsomming ‘enkel, dubbel, tripel, quadrupel / gerstewijn’ geen blond tegenkomt: het is zeker niet hetzelfde als ‘enkel’, maar eenvoudigweg een lichtgekleurd ‘dubbel’.